10.3.09

Stanza III-20 april 2009- Assen

Stanza III Geheime Leer deel I (blz.93-117)
(zie ook voor Stanza III (Kosmisch Vuur van AAB-)

------------------------------------

“Beschrijf de dageraad, zoals deze opklaart tot de volledige zonsopgang van het goddelijk denkvermogen, het welk het geopenbaarde heelal omvat”. ( Sri Krishna Prem)

------------------------------------

1. “… Het Laatste vibreren der zevende eeuwigheid trilt door het oneindige. De Moeder zwelt, zich uitzettende van binnen naar buiten, gelijk de knop van de Lotus.

2. De vibratie ijlt voort; zij raakt met snelle wiek het gans heelal en de kiem, die in het duister woont; het duister, dat over de sluimerende wateren des levens ademt…

3. De duisternis straals licht uit; en het licht werpt één enkele straal in het Moeder-Diep. De straal schiet door het maagdelijk ei. Hij brengt het eeuwig ei in trilling; dit werpt dan de niet-eeuwige kiem, die zich tot het wereld-ei verdicht.

4. De drie vallen nu in de vier. De stralende essence wordt zeven van binnen, zeven van buiten. Het lichtend ei, dat in zichzelf drie is, stolt; het verspreidt zich in melk-witte klonters door de diepten van Moeder, de wortel die groeit in de diepten van de levens-oceaan.

5. De wortel blijft, het licht blijft, de klonters blijven en nog is Oeaohoo één.

6. De wortel des levens was in iedere drop van de oceaan der onsterfelijkheid, en de oceaan was stralend licht, dat vuur, hitte en beweging was. De duisternis verzwond en was niet meer; zij verdween in haar eigen essence, het lichaam van vuur en water, of Vader en Moeder.

7. Zie nu, o Lanoe ! Beider stralend kind, het ongeëvenaarde die de diepten der grote donkere wateren ontstijgt. Het is Oeaohoo, de jongere, de ***. Hij treedt stralend te voorschijn als de zoon; hij is de vlammende, Goddelijke Wijsheidsdraak. De Een is Vier, en Vier verbindt zich met Drie. Uit hun eenwording ontstaat de Sapta, in welke de zeven zijn, die de Triadaśa (of de scharen en de menigten) worden. Zie hem de sluier heffenen die van Oost naar West ontplooien. Hij sluit het opperste buiten en doet het onderste als de grote illusie aanschouwen. Hij bepaalt de plaatsen voor de blinkenden en herschept het bovenste in een oeverloze vuurzee en het ene geopenbaarde in de grote wateren.



8. Waar was de kiem en waar nu duisternis? Waar is de geest der vlam, brandende in uw lamp, o Lanoe? De kiem is Dat, en Dat is licht, de witte lichtzoon van de donkere verborgen Vader.

9. Licht is koude vlam, en vlam is vuur, en vuur veroorzaakt hitte, die water voortbrengt: Het water des levens in de grote Moeder.

10. Vader-Moeder spinnen een web, dat boven aan de geest is gehecht – het licht der ene duisternis – en beneden aan zijn schaduweind, de stof; dit web is het heelal, uit de twee grondstoffen verenigd – Svabhavat – gesponnen.

11. Het zet uit, wanneer de adem des vuurs het genaakt; het trekt samen, wanneer de adem der Moeder het beroert. Dan scheiden de zonen en gaan uiteen, om terug te keren in hun Moeders schoot bij het einde van de grote dag en met haar te worden verenigd; wanneer het verkoelt, wordt het stralend, en de zonen zetten uit en trekken samen door hun eigen zelf en hart; zij omvatten de oneindigheid.

12. Dan zendt Svabhavat Fohat om de atomen te harden. Elk is een deel van het web. De “Zelfbestaande Heer”, als een spiegel weerkaatsend, wordt ieder bij beurten een wereld.”

----

Bedenk, dat er aan het eind van Stanza II nog niets was ‘gebeurt’, maar nu, met behulp van de almachtige Fohat, nadert de manifestatie. Hier volgen opmerkingen van H.P.B. uit haar “Geheime Leer”en haar antwoorden op vragen van leden van de Blavatsky Loge (Collected Writings deel X ).

In alle cosmogonieën speelt “water” dezelfde belangrijke rol. Het is de grondslag en bron van het stoffelijk bestaan. De niet-eeuwige, periodieke kiem, die in de latere symboliek het wereld-ei wordt, bevat in zich, wanneer deze te voorschijn komt uit het genoemde symbool, “de belofte en kracht”van het gehele universum.
Het duister is in het occultisme de ene werkelijkheid, de grondslag en de wortel van het licht, zonder hetwelk niet laatstgenoemd zich nooit zou kunnen openbaren en zelfs niet zou kunnen bestaan.

Licht is materie en duisternis zuivere geest. De oer-materie moet, voordat zij zich manifesteert, ontwaken door de trilling onder aandrang van Fohat.

Straling is het onbewuste en spontane uitschieten, de werking van iets van waaruit dit uitschieten plaats grijpt; maar emanatie is iets van waaruit iets anders voortkomt in een voortdurende uitstroming, en wat bewust uitstroomt… Straling kan van het absolute komen, emanatie kan dit niet.

Bedenk, dat wanneer de uitdrukking “gebieden van niet-zijn” wordt gebruikt, zij dit slechts voor ons zijn, maar het zijn gebieden van zijn en materie voor hogere intelligenties dan de onze … Datgene waarnaar verwezen wordt als de ongemanifesteerde gebieden doelt slechts op ongeopenbaarde zijn op gebieden van niet-zijn vanuit het standpunt van het eindige verstand; voor hogere intelligenties zouden zij geopenbaarde gebieden zijn en zo verder tot in het oneindige, aangezien analogie altijd toe te passen is.
(vergelijk hiermee Dr. De Purucker in “Fountain Source of Occultism”: “Tijd bestaat niet voor zuiver bewustzijn, deze behoort tot ons stoffelijk bestaan”) .

De “stralende essence die stolt en zich verspreidt door de diepten der Ruimte” is, van astronomisch standpunt gezien, de Melkweg, de wereldstof of primordiale stof in haar eerste vorm. De Melkweg is de voorraadschuur van de materialen waaruit sterren, planeten, enz. worden gevormd.

Op de vraag: ‘In welke betekenis kan elektriciteit een ‘entiteit’ worden genoemd, antwoord H.P.B. ; Slechts als we haar terugvoeren tot Fohat, de oerkracht ervan. Maar hoed u voor de begoocheling van vorm. Zodra ge uw godheid naar beneden haalt door er ene menselijke vorm aan te geven, beperkt en bepaalt ge haar en ziedaar, ge hebt een antropomorfische god geschapen.”

De “zevende eeuwigheid”, genoemd in vers 1, heeft betrekking op de derde logos, of de eerste gemanifesteerde Logo, Brahmâ, wanneer het leven van Brahmâ op het punt staat te beginnen (in de huidige Mahâ-Manvantara in het leven van Brahmâ voor ongeveer de helft verstreken.)
H.P.B. waarschuwt ons altijd om bij gebruik van het woord Manvatara, of tijperk van openbaring, uit het verband op te maken naar welke Manvatara wordt verwezen, of deze betrekking heeft op een kleinere of grotere periode, op een planeet, een zonnestelsel, een melkwegstelsel, enz.

“Het duister dat ademt over de sluimerende wateren des levens” doet denken aan het eerste hoofdstuk van Genesis. De wateren zijn de bron van het materiele bestaan. Bedenk, dat wanneer het web wordt genoemd, dit verwijst naar het geopenbaarde heelal. De vorm van het ei is het symbool van eeuwigheid en oneindigheid; het wereld-ei wordt gevonden in iedere kosmogonie.


In de goddelijke gedachte is alles aanwezig en er is geen tijd, dat dit niet zo was, maar de goddelijke ideatie wordt beperkt door de universele Manvantara’s. Abstracte ruimte heeft zeven graden of gebieden; het eerste is het gebied van latent bewustzijn, waarvan de duur gelijk is aan die van de eerste en tweede ongemanifesteerde logos. Het is het “Licht dat schijnt in het duister en het duister nam het niet op” uit het evangelie van Johannes.

“Wanneer het uur slaat voor de derde Logos (Brahmâ) om te verschijnen, dan straalt er uit het sluimerend vermogen een lager gebied van differentieert bewustzijn, dat Mahat wordt genoemd (goddelijk denkvermogen) of de gehele collectieve schare van die Dhyân-Chohans van gevoelend bestaan, waarvan Fohat de vertegenwoordiger is op het objectieve gebied en de Mânasaputras op het subjectieve gebied…”

(Dit is waarover de derde Stanza allemaal handelt!)

Door Fohat worden de denkbeelden van het universele denkvermogen op de materie afgedrukt. Fohat is de vertegenwoordiger van de Mânasaputras (de zonen van het Denkvermogen), die goddelijke wezens die het mensdom het licht van het denkvermogen gaven, waardoor het mensdom werd opgeheven tot een hoger peil dan de niet-zelfbewuste dieren.

(Een ander toepasselijk commentaar van Dr. De Purucker; “De dingen die niet waarneembaar zijn voor onze stoffelijke zintuigen zijn belangrijker en werkelijker dan wij met de zintuigen waarnemen.”)

Bij Stanza V volgen meer bijzonderheden omtrent Fohat.


“Oeaohoo
”- “Vader-Moeder der Goden”, de zes in één, of de zevenvoudige wortel, waaruit alles voorkomt.”Oeaohoo is een Senzar woord, synoniem voor het grenzeloze, onveranderlijke beginsel. “In één zin is Oeaohoo de “Wortelloze Wortel van alles” en dus één met Parabrahman, in een andere zin is het een naam voor het gemanifesteerde Ene Leven, de Eeuwig Levende Eenheid.”

“Lanoe” - een leerling, een Chela, die praktisch Esotericisme bestudeert.

“Sapta”- zeven

“Tri-daśa”, “Of driemaal tien (30), doelt in ronde getallen op de Vedische godheden; nauwkeuriger 33 – een heilge getal. Het zijn de 12 Âdityas, de 8 Vasus, de 11 Rudras en 2 Aśvins – de tweelingzonen van Zon en uitspansel.
Dit is het wortelgetal van het Hindu-Pantheon, dat 33 “crores” of meer dan driehonderd miljoen goden en godinnen telt.”

(Uit: Werkboek Theosofie 1985: Cosmogenesis, Antropogenesis en de Stanza’s van Dzyan)
-------------------

Geen opmerkingen:

Translate